- jong
- jong1{{/term}}〈het〉1 [pasgeboren dier] petit 〈m.〉 ⇒ 〈m.b.t. hond〉chiot 〈m.〉 ⇒ 〈m.b.t. kat〉chaton 〈m.〉2 [jongen, meisje] petit 〈m.〉, petite 〈v.〉♦voorbeelden:1 jongen werpen • faire des petits2 zeg jong, kom eens hier • viens un peu ici, mon petit————————jong2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [algemeen]jeune2 [nieuw, vers] nouveau 〈v.: nouvelle〉♦voorbeelden:1 de jongste berichten • les dernières nouvellesde jongste gebeurtenissen • les événements les plus récentsde jonge generatie • la nouvelle générationhij is twee jaar jonger dan ik • il a deux ans de moins que moikinderen van tien jaar en jonger • les enfants de dix ans et au-dessouseen jong meisje • une jeune fillejong en oud • tous, les jeunes comme les vieuxhet jongste verleden • le passé récentjongere zus • soeur cadettejij bent toch ook jong geweest • toi aussi, tu as eu 20 ansjong getrouwd zijn • s'être marié jeunedat kapsel maakt je jonger • cette coiffure te rajeuniter jong uitzien • faire jeunevan jongs af • dès l'enfance〈spreekwoord〉 jong geleerd, is oud gedaan • ce qu'on apprend au berceau dure jusqu'au tombeau2 jonge kaas • fromage jeune〈zelfstandig〉 ik lust graag (een) jonge • j'aime bien boire un verre de genièvre jeune
Deens-Russisch woordenboek. 2015.